

Inhoud
• Redactioneel
• Rick Honings, Krekels, krokodillen en karbouwen. Dieren in negentiende-eeuwse Indische reisverhalen
• Johannes Müller, Honderdvoudige verscheidenheid. Pieter Bleeker en het labyrint van de Aziatische biodiversiteit
• Coen van ’t Veer, De gedenkschriften van poes Polly en hond Jack. Dierautobiografieën in de Indische jeugdliteratuur
• Arnoud Arps, ‘Beestachtige’ barrières. Het gebruik van de diermetafoor in de Nederlandse dekolonisatieliteratuur
• Willem van der Molen, Wij en niet-wij in Het mooiste meisje aan boord (1894) van Henriëtte Beijerinck
• Uitnodiging Achtste Indische Letteren-lezing
Redactioneel
Op vrijdag 17 februari 2023 organiseerde onze Werkgroep weer een lezingenmiddag, ditmaal over ‘dieren in de Nederlands-Indische literatuur’. Bij die gelegenheid werd ook het Animals in Dutch Travel Writing, 1800-Present (Leiden University Press, 2023), onder redactie van Rick Honings & Esther Op de Beek, ten doop gehouden. Er waren vier lezingen en de middag werd besloten met de presentatie van het boek en overhandiging van het eerste exemplaar aan schrijver en reiziger Alexander van Reeuwijk.
Zo lang mensen reizen, komen ze in aanraking met het onbekende, met nieuwe mensen, culturen en ook dieren: gevaarlijke, exotische, gedomesticeerde, smakelijke, hinderlijke of juist nuttige. Het boek richt zich op reisliteratuur. Dat is een rijke bron van informatie over de ontmoeting tussen mensen en culturen. De Australische wetenschapper Elizabeth Leane merkt in een recent boekhoofdstuk op dat het geen verrassing is dat bijna elk reisverhaal ook informatie bevat over (de omgang met) dieren. In Animals in Dutch Travel Writing staat de betekenis van dieren in reisverhalen centraal – zowel koloniale als moderne – en wordt onderzocht welke rollen ze daarin spelen. Leane onderscheidt er drie: het dier als object van een zoektocht, als vervoersmiddel en als metgezel. Vanzelfsprekend komen dieren ook in andere rollen voor, maar haar stuk vormt een nuttig vertrekpunt voor vrijwel alle bijdragen in het boek.
Drie auteurs die ook een Engelstalig hoofdstuk schreven voor Animals in Dutch Travel Writing, hebben hun tekst bewerkt tot een artikel voor Indische Letteren. Rick Honings, die recent het boek De ontdekking van Insulinde. Op reis in Nederlands-Indië in de negentiende eeuw (2023) publiceerde, schrijft over Europeanen die na 1816, na het Engelse Tussenbestuur, naar Indië reisden en onderzoek gingen doen naar dieren en zich over de Indische fauna verbaasden. De hoofdrolspelers in zijn stuk zijn de natuuronderzoekers Caspar Georg Carl Reinwardt, Carl Ludwig Blume en Franz Wilhelm Junghuhn, en de ambtenaar Johannes Olivier. Alle drie hebben ze over hun ervaringen met dieren geschreven.
Johannes Müller, die universitair docent Duitse letterkunde en literatuurwetenschap is aan de Universiteit Leiden en onderzoek doet op het gebied van de ‘environmental humanities’ , schrijft over de Nederlandse ‘ichtyoloog’ (visonderzoeker) Pieter Bleeker, die tussen 1842 en 1860 als arts in het KNIL in Batavia diende en in die periode de tropische visfauna bestudeerde. Niet alleen ontdekte hij meer dan vijfhonderd nieuwe soorten, zijn werk resulteerde in meer dan vijfhonderd artikelen. Bleekers magnum opus is de tiendelige Atlas Ichthyologique des Indes Orientales Néêrlandaises (1862-1878).
Coen van ’t Veer gaat in zijn artikel ‘De gedenkschriften van poes Polly en hond Jack’ in op het genre van de Indische ‘dierenautobiografie’: een verhaal waarin niet alleen een dier de hoofdrol speelt, maar waarin alles vanuit het perspectief van een dier worden verteld. Van ’t Veer is er twee op het spoor gekomen: Polly’s gedenkschriften (1899), de geschiedenis van een poes, door Suze van Lingen, en Jack’s gedenkschriften (1905), de geschiedenis van een hond, door A. von Schmidt auf Altenstadt.
Het laatste artikel binnen het thema is geschreven door Arnoud Arps: ‘Beestachtige’ barrières’. Arps bestudeert twee Nederlandse dekolonisatieteksten: Thuis gelooft niemand mij van Maarten Hidskes en Merdeka! van Jacob Vis, allebei gepubliceerd in 2016. In hun teksten komen dieren niet alleen voor in fysieke vorm, zoals in de voorgaande artikelen, maar worden ze ook metaforisch gebruikt in de representatie van geweld. Enerzijds worden ze ingezet om de transformatie van Nederlanders van getrainde soldaten tot koelbloedige ‘beesten’ te beschrijven, anderzijds worden ze ook gebruikt om het geweld te beschrijven dat door Indonesische vrijheidsstrijders tegen de Nederlanders wordt gepleegd.
Dit nummer wordt besloten met een bijdrage die buiten het thema valt, geschreven door de javanicus Willem van der Molen. Tot aan zijn pensionering was hij verbonden aan het KITLV en sinds 2010 is hij buitengewoon hoogleraar Oud-Javaans aan de Universitas Indonesia in Depok. Hij herlas de recent door Coen van ’t Veer opnieuw uitgegeven roman Het mooiste meisje aan boord (Verloren, 2023) – waarvan in de hele wereld nog maar één exemplaar bestond – waarin een Javaanse njai een bijzondere rol speelt. Dankzij zijn achtergrond komt Van der Molen tot een verrassende interpretatie.
Graag vestigen we de aandacht op de eerstvolgende reguliere lezingenmiddag over ‘Getuigen van Indië’, die op vrijdag 21 juni 2024 in Leiden zal plaatsvinden. Meer informatie hierover kunt u in het vorige nummer van Indische Letteren of op onze website vinden. We nodigen u ook graag alvast uit voor de Achtste Indische Letteren-lezing, die op vrijdag 27 september zal worden gehouden door Petra Boudewijn. Meer informatie hierover kunt u achter in dit nummer vinden. Veel leesplezier gewenst!
—– ¥¥¥ —–
